Het bericht komt aan als een mokerslag. “Jan is dood!” Het
is 23h35, maandagavond, en de ijzige stilte vult de half donkere slaapkamer. We
kijken elkaar aan en het wil nog niet tot ons doordringen welke realiteit
achter deze simpele boodschap zit. Dat Jan ziek was wisten we allemaal. Toch
kan ik het me nog steeds niet voorstellen hoe hij al die tijd geleefd heeft met
de wetenschap dat die hepatitisinfectie een tijdbom in zijn lichaam geplaatst
had. Hij had zijn prognose al 15 jaar overleefd, maar wist dat het einde
onvermijdelijk kwam. Ook wist hij dat hij bijna zeker dat een interne bloeding
hem fataal zou worden.
Jan en ik waren studievrienden en kenden elkaar bijna 20
jaar. Gedurende die tijd hadden we contact met wisselende intensiteit. We spraken
zelden over zijn ziekte, en al helemaal niet over de dood. Gelukkig heeft hij
dat met een paar andere vrienden wel gedaan. Wij twee hadden kennelijk een
soort verstandhouding waarin we beiden wisten hoe de vork in de steel zat, maar
deden met elkaar gewoon de dagelijkse dingen. Impulsief een lang weekend naar
z’n zus in Zwitserland om te skiën, voor mij een “nieuwe” auto kopen bij een
louche handelaar en een Laurell & Hardy verhuizing tot 1 uur ‘s nachts
omdat een onderdeel van z’n kast niet in de lift van z’n nieuwe appartement
paste.
Nu was hij dood en dinsdagochtend zaten zijn ouders en
broer en zus bij ons aan de eettafel. Het was de tweede keer dat ik deze mensen
ontmoette. In zijn flat durfden ze nog niet. Ze waren net bij de
begrafenisondernemer geweest en hadden behoefte aan een stek in Eindhoven om
bij te praten. Het plan van de begrafenisondernemer was kil en simpel; Na
informatie van de GGD over de ziekte van Jan, had hij besloten dat er niemand
bij het lichaam mocht en dat er ook niemand bij de crematie aanwezig mocht
zijn. Het werd voorgesteld als een simpele realiteit, maar eigenlijk was het
bitter en wrang. Ze hadden wel geprotesteerd, maar waren niet bij machte om het
plan aan te vechten. Vooral zijn vader en moeder waren volledig murw. Ze hadden
nooit goed met elkaar en met Jan over de ziekte en de prognose kunnen praten.
Ze waren nu volledig verlamd door wat er gebeurd was en hoe het gebeurde. Nu
was zelfs afscheid nemen hen niet gegund. Nadat ik me ervan verzekerd had dat
zijn vader en moeder niet tegen dit plan in wilde gaan heb ik me er ook bij
neergelegd.
De ochtend van de crematie kreeg ik een telefoontje van
mijn vrouw, een bevriende arts had het verhaal aangehoord en gezegd dat de gang
van zaken onbestaanbaar en wreed was. We hadden weinig tijd nodig om te
beslissen, het was 8h40 en er was net minder dan 2 uur over om de crematie
tegen te houden. Vanaf dat moment was er een bizarre race tegen de klok, waarin
we via de huisarts van Jan en de arts van de GGD, de begrafenisondernemer op
andere gedachten konden brengen. Schoorvoetend had het crematorium ingestemd
met uitstel tot 13h30 en aanwezigheid van de familie, maar zonder condoleance,
koffie of broodjes. Het was een half uur voor de geplande crematie en de
familie wist nog van niets. Tijdens het telefoontje naar de vader en moeder van
Jan dreunde iedere hartslag door tot elke uithoek van mijn lijf. De opluchting
dat ze hier stil op gehoopt hadden gaf een zeer tegenstrijdige emotionele
ontlading.
Toen was het zover: vader, moeder, broer, zus en zwager en
vijf in de haast opgetrommelde vrienden stonden naast de kist. Nog vol
adrenaline van de rally uit Maastricht, Arnhem en Amsterdam. Met twee korte
geïmproviseerde afscheidswoorden was de plechtigheid over, en kwam er een
schijnbaar einde aan een aperte misstand. Die zaterdag konden we in een
overvolle herdenkingsdienst in het kerkje van Breugel tot een emotionele
afsluiting van die week komen.
Dat de kwelling nog niet over was bleek later, toen
besloten moest worden over het uitstrooien. Jan had zich uitgesproken om
uitgestrooid te worden in een zijn favoriete vallei in Zwitserland. De
reglementen stonden dit in de weg, en het gevecht met de bureaucratie begon
weer de energie van de familie op te vreten. Het uitstrooiveldje van het crematorium
ligt naast de rijksweg en was een schil kontrast met de plek die bij ieders
gevoel paste.
De strijd tegen de moloch eiste zijn tol. De situatie
begon zich tot een wrede climax te ontwikkelen, die zelfs tot heftige
onenigheid leidde tussen de rouwenden. Dit op een moment dat ze elkaar het
hardste nodig hadden.
Al die jaren na deze gebeurtenissen heb ik gepuzzeld met
wat me dwars is blijven zitten aan dit verhaal. Onlangs werd het me duidelijk,
toen ik me de ontknoping en handelingen van Jan’s moeder herinnerde.
Wat volledig uit beeld was geraakt is dat instituties en
regels zijn ingesteld om het individu te beschermen. Nu werden deze reglementen
en wetten een wurgend harnas waarin de gevoelens en emoties van de nabestaanden
gesmoord moesten worden. Zelfs de meest welwillende functionaris kon alleen nog
zijn lege handen tonen, zich verschuilen achter regels en z’n loketje dicht
trekken, waarschijnlijk uit zelfbescherming.
Menselijk gesproken zou je altijd willen voorkomen dat een
ouder zijn kind moet begraven, maar juist dat heb je niet in de hand. Wat we
wel in de hand hebben is hoe wij als mens en maatschappij deze mens terzijde
staan.
Nu meer dan tien jaar na de ontknoping grijpt het me nog
steeds aan en is er één beeld in mijn geheugen gegrift. Zo sterk dat ik er
onlangs een schilderij van heb gemaakt. En ieder keer als ik het zie krijg ik
weer kippenvel.
Een treurende verscheurde moeder, alleen, in een kille
chaotische wereld, die de laatste eer aan haar zoon wil bewijzen.
Na de crematie van Jan komt zijn moeder terug
en schept zijn as uit de sneeuw,
om het te kunnen uitstrooien in Zwitserland,
op een plek die belangrijk voor hem was.
en schept zijn as uit de sneeuw,
om het te kunnen uitstrooien in Zwitserland,
op een plek die belangrijk voor hem was.
Hans d'Achard Pasen 2006