Durf jij nog naar de TV
te kijken? Ik eigenlijk niet meer. Een tijd lang heb ik het wereldnieuws op de
voet gevolgd, maar sinds kort weet ik er geen raad meer mee. We zijn met z’n
allen goed bezig, dacht ik. Muur gevallen, Ierland rustig, Joegoslavië op de
knieën, Korea op weg, Vietnam vakantieland, nu de Koerden en het Midden Oosten
nog. “Als de strijdende partijen nu maar
wijzer waren en zich zouden verzoenen…” Dat laatste zinnetje speelde al een
tijdje door mijn kop en door een reeks onverwachte ontmoetingen schaam ik me
eigenlijk dood dat ik het ooit gedacht heb. De eerste van deze ontmoetingen is
al weer een aantal jaren terug; een collega uit Duitsland (even oud als ik en
ook tweede generatie naoorlogs) vroeg me kort na de val van de muur of ik er
bezwaar tegen zou hebben als de beide Duitslanden zich zouden verenigen. Ik was
verbijsterd, “Natuurlijk, daar was de strijd tegen het communisme toch allemaal
om begonnen? Bevrijding en hereniging van gezinnen, zelfbeschikkingsrecht….”.
Nu na jaren voel ik me opgelaten, die collega voelde een soort schaamte vanwege
de oorzaak van de deling van Duitsland, en zocht misschien een verzoening ten
aanzien van het verleden, geen toestemming voor de toekomst!…
De tweede ontmoeting was
begin vorig jaar en tamelijk bizar. Ik was voor m’n werk in Japan en bij
aankomst in mijn hotel stond op mijn kamer de TV al aan. Het gezicht op het
scherm bracht me even op het verkeerde been, het was onze eerste minister, op
expeditie in het keizerrijk. We waren tegelijk geland zonder het van elkaar te
weten, hij uit Amsterdam en ik uit Los Angelos. De aard van zijn bezoek wist ik
nog niet, maar dat het te maken had met het aanstaande bezoek van de keizer aan
Nederland kon ik pas de volgende dag raden. Die volgende ochtend zou ik een
Japanse collega bij het ontbijt ontmoeten. Dat gesprek nam wel een heel
bijzondere wending. Daar zat ik, ongemakkelijk in een smetteloos witte
ontbijtzaal, met een smetteloos witte bediende achter mijn stoel. Mijn collega
kwam binnen met een bezorgde blik in zijn ogen, was zeer formeel, eigenlijk
onderdanig, totaal anders dan de vriendelijke beleefde man die ik mij
herinnerde van onze vorige ontmoeting. Ik moest hem bijna gebieden om aan mijn
tafeltje te gaan zitten, en terwijl mijn toast en koffie werden opgediend begon
hij zich te verontschuldigen. Ik wist niet waar ik kijken moest, hier zat een
man tegenover mij, van 58 jaar oud, onderdanig zijn excuus aan te bieden. En ik had geen flauw idee waarom! Ik voelde
mij als een feodaal die audiëntie houdt. Pas toen ik van de bediende bevrijd
was kon ik me concentreren op wat er gaande was. “I am so very sorry about the suffering that my country
has caused in the past. In school they never told us these things, I want to
apologize to your people!” Hij sloeg zijn ogen neer en knikte zijn
hoofd een beetje voorover, en zweeg…….! Als wachtte hij op een vonnis! Wat
moest ik hier ik vredesnaam mee aan, direct begreep ik wat onze premier was
komen doen. Geen excuus voor Atjeh, geen spijtbetuiging voor de slavenhandel,
maar wel een opdracht aan de Keizer! Ik probeerde te slikken en iedere druppel
diplomatie uit mijn brein te persen. Hij durfde mij pas weer aan te kijken na
een paar gestamelde zinnen over dat Nederland niet brandschoon was en dat we
beiden wel beladen waren door het verleden, maar niet schuldig. Dat ik graag
wilde bouwen en vooruit kijken. Alleen de toekomst laat zich sturen…….
Mijn meest recente
ontmoeting was in een niet minder extreme omgeving: in een eenvoudige kroeg in
ons eigen Brabant. Ik was met een vriendin naar haar hofleverancier, en werd
daar voorgesteld aan een van de stamgasten. Niet een setting voor een
filosofisch debat, maar dat pakte anders uit. Toen mijn gids werd belaagd door
een nieuwe gast die overduidelijk meer dan gewone belangstelling voor haar
toonde, had ik even gelegenheid de stamgast te leren kennen. Hij kwam net uit
zijn werk en was verlegen om een praatje, de volgende ochtend moest hij weer
vroeg op, op naar de volgende klus. Hij had sinds een paar jaar een eigen bedrijf,
en kon moeilijk nee zeggen. Het gesprek nam een vertrouwelijke wending en hij
vertelde dat hij na zijn scheiding een jaar had gezworven en op straat geleefd
had. Hij beschreef die periode als een soort trance, of zelfhypnose. Hij was
daar pas uitgekomen doordat iemand hem bij de hand had genomen en hem op een
nieuw spoor had gezet. “Zonder die
persoon had ik de stap niet kunnen maken. Ik was verdoofd, verward, afgesloten,
denken, denken, lopen, denken, lopen, lopen, op het laatst voelde of hoorde ik
niets meer, alleen mijn eigen gedachten…. Ik ben heel diep gegaan en heb het
leven van onbekende kanten gezien. De oppervlakkigheid, de schijn, de liefde,
de arrogantie, de vriendschap en uitbuiting. Ik heb overal gezocht en niets
gevonden, behalve mezelf! Voor iedereen hier ben ik nu een succesvol
ondernemer, ik laat ze in de waan, ze willen het toch niet horen. Ik kan weer
voor mezelf zorgen en voor wie me dierbaar zijn. Het gaat niet om het doel maar
om de weg. Ik heb het leven recht in de ogen gezien, ik heb het ondergaan en ik
heb mij verzoend met het leven. Ik accepteer wat komt en ik geef wat ik kan. Ik heb nu rust,
terwijl iedereen hier nog panisch graait naar houvast”.
De volgende avond zat ik
weer plichtsgetrouw voor de buis; Acht uur: Nieuws! Bij het eerste item steeg
als gewoonlijk de adrenaline weer naar m’n kop. “Waarom kunnen ze daar nou niet overheen stappen”, hoor ik mezelf
denken. In een flits denk ik terug aan de moed en de eerlijkheid van mijn
gesprekspartners, maar ook aan de klussen die ik zelf nog moet klaren.
Sindsdien kijk ik anders in de spiegel en niet meer naar TV.
Hans d’Achard, Nov
26-’00; Jan 16-’01